1. tú - usted
Tú is de vertrouwelijke vorm en wordt gebruikt tegen kinderen,
onder jonge mensen of onder mensen die elkaar goed kennen.
Usted is de beleefdheidsvorm.
Zoals yo wordt tú enkel gebruikt indien er een zekere nadruk op het
woord ligt.
Usted daarentegen wordt ook veel gebruikt zonder speciale nadruk.
¿Cómo te llamas? Û ¿Cómo se llama usted?
2. tú - tu
¿Tú eres Lola? Jij bent Lola?
¿Lola es tu colega? Is Lola jouw collega?
In een beperkt aantal éénlettergrepige woorden wordt het
accentteken gebruikt om een verschil in betekenis aan te geven
3. ¿
? ¡
!
¿Cómo se llama usted?
¡Hola! Soy Mónica.
In het Spaans schrijven we steeds een omgekeerd vraagteken aan
het begin van de vraagzin. Hetzelfde gebeurt met het uitroepteken.