1.	Pronunciación	Uitspraak
1.1.	Sonidos	Klanken
1.2.	Acento tónico	Klemtoon
1.2.1.	Reglas generales
1.2.2.	Diptongos	Tweeklanken
2.	El artículo	Het lidwoord
2.1.	El artículo indefinido	Het onbepaald lidwoord
2.2.	El artículo definido	Het bepaald lidwoord
2.3.	El artículo contracto	Samentrekking van lidwoord en voorzetsel
3.	Los sustantivos y los adjetivos	De zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden
3.1.	Formación del femenino	Vorming van het vrouwelijk
3.2.	Formación del plural	Vorming van het meervoud
3.3.	Los gentilicios	Woorden die de nationaliteit aanduiden
3.4.	Los nombres de persona	De persoonsnamen die eindigen op -or
3.5.	El apócope	Afgekorte vormen van de bijvoeglijke naamwoorden
4.	El adverbio	Het bijwoord
4.1.	Los adverbios en -mente
4.2.	bueno - bien
5.	Los grados de comparación	De trappen van vergelijking
5.1.	La gradación del adjetivo
5.2.	El comparativo de los sustantivos y verbos
6.	El adjetivo demostrativo	Het aanwijzend voornaamwoord
7.	El adjetivo posesivo	Het bezittelijk voornaamwoord
8.	Los pronombres personales	De persoonlijke voornaamwoorden
8.1.	Formas	Vormen
8.2.	Leísmo
8.3.	Con + pronombre
8.4.	Lugar de los pronombres complemento directo e indirecto	Plaats van de persoonlijke voornaamwoorden lijdend -en meewerkend voorwerp
8.4.1.	Pronombre C.D./C.I. + Verbo	Persoonlijk voornaamwoord L.V./M.V + Werkwoord
8.4.2.	Verbo + Pronombre C.D./C.I.	Werkwoord + Persoonlijk voornaamwoord L.V./M.V
8.4.3.	Pronombres con auxiliar + infinitivo/gerundio	Voornaamwoorden bij hulpwerkwoord + infinitief/gerundio
9.	El pronombre relativo
10.	Los numerales	De telwoorden
10.1.1.	Los numerales cardinales	De hoofdtelwoorden
10.1.2.	Uno
10.1.3.	Ciento
10.2.	Los numerales ordinales	De rangtelwoorden
11.	La hora
12.	Los verbos	De werkwoorden
12.1.	El presente de indicativo	De Onvoltooid Tegenwoordige tijd
12.1.1.	Verbos regulares	Regelmatige werkwoorden
12.1.2.	Verbos con diptongación o cambio vocálico	Werkwoorden met tweeklank of klankwijziging
12.1.3.	Verbos irregulares	Onregelmatige werkwoorden
12.2.	El imperativo	De gebiedende wijs
12.2.1.	El imperativo forma tú	Vertrouwelijke vorm enkelvoud
12.2.2.	El imperativo forma usted y ustedes	Beleefdheidsvorm
12.3.	El gerundio	Het gerundium, tegenwoordig deelwoord
12.3.1.	Formación	Vorming
12.3.2.	Uso	Gebruik
12.4.	El pretérito perfecto	± Voltooid tegenwoordige tijd
12.4.1.	Formación del pretérito perfecto	Vorming van de voltooid tegenwoordige tijd
12.4.2.	Formación del participio pasado	Vorming van het voltooid deelwoord
12.4.3.	Participios irregulares	Onregelmatige voltooide deelwoorden
12.4.4.	Uso del pretérito perfecto	Gebruik van de voltooid tegenwoordige tijd
13.	La traducción de zijn : el uso de ser/estar/hay	De vertaling van zijn : het gebruik van ser/estar/hay
13.1.	Localización	Plaatsbepaling, = zich bevinden
13.2.	Ser + adjetivo  Estar + adjetivo
14.	La conjunción	Het voegwoord
14.1.	y - o
14.2.	pero - sino
15.	A + Complemento directo de persona	A + lijdend voorwerp dat een persoon is