Over het algemeen is de woordvolgorde in Duitse zinnen dezelfde als in het Nederlands.

1. Mededelende zin
Onderwerp (Subjekt)
Vervoegd werkwoord (persoonsvorm) (Personalform)
Rest van de zin (Rest vom Satz)
Wij
willen graag
een kop koffie.
Wir
möchten
eine Tasse Kaffee.

2. Vraag
Vervoegd werkwoord (persoonsvorm) (Personalform)
Onderwerp (Subjekt)
Rest van de zin (Rest vom Satz)
Wilt
u
een kop of een kannetje koffie?
Möchten
Sie
eine Tasse oder ein Kännchen Kaffee?

3. Intonatievraag
Zoals in het Nederlands kun je in het Duits een vraag op een eenvoudige manier stellen.
Neem de woordvolgorde van de mededelende zin, maar laat de toon op het einde stijgen.
Onderwerp (Subjekt)
Vervoegd werkwoord (persoonsvorm) (Personalform)
Rest van de zin (Rest vom Satz)?
U
wenst
een kop koffie?
Sie
wünschen
eine Tasse Kaffee?

à Grammatik: die Sätze