Vocabulaire
délimiter =
afbakenen, afgrenzen
le doublement =
het voorbijsteken
déboîter =
uitvoegen, uitwijken
étalonner =
afmeten, toetsen
alerter =
alarmeren, waarschuwen
assoupi =
dommelend, duttend
inattentif =
onoplettend, onachtzaam, verstrooid
la glissière de sécurité =
de vangrail
amortir =
dempen, breken
éblouir =
verblinden
l'écran anti-éblouissement (masc.) =
het scherm dat verblinding door tegenliggers verhindert
l'éblouissement (masc.) =
de verblinding
le réflecteur =
de reflector
le tracé =
de richting, het traject
la borne d'appel =
de praatpaal
l'encombrement (masc.) =
de opstopping, de belemmering, de versperring

Aide à la compréhension
dans les meilleurs délais =
zo snel mogelijk